Hoewel ik hem met gesloten ogen nog zou kunnen zien zitten, gleed mijn blik toch steeds weer zijn kant op. Ik wist het allemaal: hoe hij die lok haar uit zijn gezicht veegde, voorovergebogen aan de tafel zat, zijn laptop recht voor hem en een dik notitieboek rechts naast hem. Af en toe staarde hij naar buiten om even later wil vol verve verder te typen, wat hij dan ook aan het schrijven was. Ik wist dat hij al drie dagen dezelfde donkere spijkerbroek droeg, maar wel elke dag een schone trui aantrok. Hij gebruikte een subtiele deodorant, niet zo’n wolk Axe of Nivea die je de adem benam.
Ik liep langs en snoof even zijn luchtje op. Dit was de zevende hemel. Even langslopen, even ruiken. Ik had geen drugs nodig om high te worden.
Nadat ik Becky Wade en Courtney Walsh bij de W had geplaatst, nam ik de lege kar terug naar de tafel met ingeleverde boeken. Tijd voor een volgende ronde boeken terugzetten. Dit keer waren de kinderboeken aan de beurt, en mijn hart treurde dat ik aan de andere kant van de bibliotheek aan het werk zou zijn.
Omdat het koopavond was, bleef de bibliotheek open tot acht uur. De man was al de hele week binnengekomen bij openingstijd en vertrokken om zes uur, als de bieb afsloot. Ik had verwacht dat hij ook vandaag om zes uur zijn boeltje zou pakken en naar huis zou gaan. Maar toen ik om kwart over zes naar zijn plekje gluurde, zat hij er nog steeds.
Terwijl ik boek na boek terugzette in de kast, vragen beantwoordde van bezoekers en af en toe meehielp bij de balie, bleven mijn gedachten op hem gericht. Mijn hele wezen was doordrongen van zijn aanwezigheid en ik kon het niet negeren. Langzaam schoof de klok richting acht uur en nog altijd zat de man daar.
Om vijf voor acht wist ik dat het nu of nooit was. Ik pakte een boek van Courtney Walsh, liep kordaat naar de W op de afdeling romantiek, en gluurde door mijn wimpers naar hem.
Blijkbaar was ik niet onopvallend genoeg.
‘Is er iets? Kan ik je helpen, uh.. Janet?’ vroeg de man, terwijl hij aandachtig naar mijn naambordje keek.
‘Ik uh.. oh, uh, nee hoor,’ stamelde ik. ‘Peter Wegman en ik sta bij de W’ zei ik er snel achteraan, met een verontschuldigende lach. Ik liet hem het boek zien. Gauw draaide ik me om en zette het boek in de kast.
Even later liep ik met mijn collega’s mee naar buiten. De man was ongemerkt vertrokken.
De week daarna kwam hij niet meer.
Een paar maanden later stond ik met de nieuwe collectie romans in mijn handen. Mijn oog viel op het nieuwste boek van Peter Wegman. Nieuwsgierig las ik de achterkant. Het boek ging over een bibliothecaresse. Ze heette Janet en was verliefd geworden op een vaste bezoeker in haar bibliotheek. Maar ze was erg verlegen en durfde niet met hem te praten. Zou hij haar zien staan?
Toen ik opkeek, stond hij voor me. De man die een week lang van openingstijd tot sluit had zitten werken in mijn bibliotheek.
‘Hallo,’ zei hij en hij gebaarde naar het boek dat ik in mijn handen hield. ‘Ik ga je zo meteen uitvragen.’ Hij stak zijn hand uit. ’Ik ben Peter en je vindt me bij de W’.
Ik schudde zijn hand, voelde mijn wangen rood worden. ‘Ik uh, ja ik ben Janet. Maar dat uh dat uh wist je al.’
‘Janet, zullen we zo wat gaan drinken hier tegenover?’