Kort verhaal – De bibliothecaresse

Hoewel ik hem met gesloten ogen nog zou kunnen zien zitten, gleed mijn blik toch steeds weer zijn kant op. Ik wist het allemaal: hoe hij die lok haar uit zijn gezicht veegde, voorovergebogen aan de tafel zat, zijn laptop recht voor hem en een dik notitieboek rechts naast hem. Af en toe staarde hij naar buiten om even later wil vol verve verder te typen, wat hij dan ook aan het schrijven was. Ik wist dat hij al drie dagen dezelfde donkere spijkerbroek droeg, maar wel elke dag een schone trui aantrok. Hij gebruikte een subtiele deodorant, niet zo’n wolk Axe of Nivea die je de adem benam.
Ik liep langs en snoof even zijn luchtje op. Dit was de zevende hemel. Even langslopen, even ruiken. Ik had geen drugs nodig om high te worden.
Nadat ik Becky Wade en Courtney Walsh bij de W had geplaatst, nam ik de lege kar terug naar de tafel met ingeleverde boeken. Tijd voor een volgende ronde boeken terugzetten. Dit keer waren de kinderboeken aan de beurt, en mijn hart treurde dat ik aan de andere kant van de bibliotheek aan het werk zou zijn.
Omdat het koopavond was, bleef de bibliotheek open tot acht uur. De man was al de hele week binnengekomen bij openingstijd en vertrokken om zes uur, als de bieb afsloot. Ik had verwacht dat hij ook vandaag om zes uur zijn boeltje zou pakken en naar huis zou gaan. Maar toen ik om kwart over zes naar zijn plekje gluurde, zat hij er nog steeds.
Terwijl ik boek na boek terugzette in de kast, vragen beantwoordde van bezoekers en af en toe meehielp bij de balie, bleven mijn gedachten op hem gericht. Mijn hele wezen was doordrongen van zijn aanwezigheid en ik kon het niet negeren. Langzaam schoof de klok richting acht uur en nog altijd zat de man daar.
Om vijf voor acht wist ik dat het nu of nooit was. Ik pakte een boek van Courtney Walsh, liep kordaat naar de W op de afdeling romantiek, en gluurde door mijn wimpers naar hem.
Blijkbaar was ik niet onopvallend genoeg.
‘Is er iets? Kan ik je helpen, uh.. Janet?’ vroeg de man, terwijl hij aandachtig naar mijn naambordje keek.
‘Ik uh.. oh, uh, nee hoor,’ stamelde ik. ‘Peter Wegman en ik sta bij de W’ zei ik er snel achteraan, met een verontschuldigende lach. Ik liet hem het boek zien. Gauw draaide ik me om en zette het boek in de kast.
Even later liep ik met mijn collega’s mee naar buiten. De man was ongemerkt vertrokken.
De week daarna kwam hij niet meer.

Een paar maanden later stond ik met de nieuwe collectie romans in mijn handen. Mijn oog viel op het nieuwste boek van Peter Wegman. Nieuwsgierig las ik de achterkant. Het boek ging over een bibliothecaresse. Ze heette Janet en was verliefd geworden op een vaste bezoeker in haar bibliotheek. Maar ze was erg verlegen en durfde niet met hem te praten. Zou hij haar zien staan?
Toen ik opkeek, stond hij voor me. De man die een week lang van openingstijd tot sluit had zitten werken in mijn bibliotheek.
‘Hallo,’ zei hij en hij gebaarde naar het boek dat ik in mijn handen hield. ‘Ik ga je zo meteen uitvragen.’ Hij stak zijn hand uit. ’Ik ben Peter en je vindt me bij de W’.
Ik schudde zijn hand, voelde mijn wangen rood worden. ‘Ik uh, ja ik ben Janet. Maar dat uh dat uh wist je al.’
‘Janet, zullen we zo wat gaan drinken hier tegenover?’

Lees meer

Kort verhaal – De cursusdag

Gisteren las ik over de Angelique experience. Dus vandaag bracht ik haar tot leven in een kort verhaal. Enjoy!

Eens per jaar had ze een cursusdag waar ze wél naar uitkeek. De dag viel altijd op vrijdag, haar wekelijkse vrije dag. Maar daar regelde ze met liefde oppas voor. Haar ouders haalden de kinderen van school en ze bleven daar logeren. Ideaal. Dan hadden zij en haar man een avondje met zijn tweetjes.
Het was 9 uur. Angelique (niet haar echte naam) keek om zich heen en selecteerde de meest comfortabele zitplaats, met het beste zicht op het scherm. Haar telefoon schakelde ze uit. Wat haar betreft konden de presentaties beginnen. Ze giegelde in zichzelf. De Almond Latte Macchiato smaakte nootachtig en karamelzoet. De catering was weer boven verwachting, constateerde ze, terwijl ze een hapje nam van haar brownie. Chocolade was altijd een goed idee.
Ze had besloten haar notitieboek thuis te laten, er zou toch niemand naar haar aantekeningen vragen. Dus ze leunde achterover en koos ervoor lekker te consumeren vandaag. De beelden op het scherm volgden elkaar in rap tempo op. Geboeid keek Anqelique toe. Haar koffieglas stond leeg naast haar, op een lichtbruin bodempje schuim na. Dit was het goede leven.
Om half 1 was het tijd voor een welverdiende lunch. De catering had weer flink uitgepakt met luxe belegde bollen met sesam- en maanzaadjes, saucijzenbrood en gebakken ei. Verse aardbeien, meloenen, appels en druiven lonkten vanuit hun glazen kom. Daarnaast lagen komkommertjes, tomaatjes en paprikaatjes. Die zou ze samen met haar bol met kalkoenham, kaas en tuinkers opeten. Tot slot kon ze haar lunch afsluiten met een pecan-karameltaartje.
Angelique nam de tijd. Proefde van het een, dan weer van het ander. Tot ze voldaan was en zo vol, dat ze bijna niet meer op kon staan. Maar bij deze cursusdag hoorde een wandeling na de lunch, om weer fris de middag in te kunnen gaan. Dus ze begaf zich naar de garderobe om haar jas en sjaal aan te doen.
Gelukkig kon ze alleen wandelen vandaag. Geen gedoe met netwerken en pogingen om interessante gesprekken te voeren met mensen die ze die ochtend voor het eerst had ontmoet. Ze ademde diep de frisse lucht in, terwijl ze zich door het tegelpad het bos in liet voeren. De bomen lieten hun herfsttooi zien en overal was ze omringd door rood, oranje, bruin en gele pracht. De bladeren op de grond glinsterden nat in de zonnestralen die door de halfkale takken naar beneden stroomden. Elk jaar liep ze dit pad, een rondwandeling van precies een half uur. Langzaam verdween het overvolle gevoel van de lekkernijen die ze bij de lunch gegeten had en ze voelde dat ze klaar was om de middag in te gaan. Ze keek op haar horloge. Het was 2 uur, tijd om naar binnen te gaan.
Daar nam ze een heerlijk geurende champagne-cassisthee mee naar haar zitplaats. De schaal met gevulde koeken sloeg ze even over. Weer leunde Angelique achterover, terwijl ze de beelden op het scherm in zich opnam. Haar handen verwarmd door het grote glas thee in haar handen.
Maar om half 4 was het tijd om de dag af te gaan sluiten. De catering kwam binnen met een high wine, waarvan Angelique nu al wist dat ze niet alles zou kunnen proeven. De volgende keer moest ze toch wat rustiger aan doen bij de lunch. Ze schonk zichzelf een glas Chianti in en pakte een schaaltje olijven en een schaaltje nootjes mee, die ze gevaarlijk op elkaar liet balanceren. Bij de badkamer gekomen, had ze geen handen meer vrij om de deur open te doen, dus ze zette haar glas wijn op het kastje naast de deur. Inmiddels moest ze nodig naar de wc. Gauw draaide ze de kraan van het bad open, zodat die vol kon lopen, terwijl zij zich verder klaarmaakte. Na het toiletbezoek verzamelde ze haar wijn, de nootjes en olijven en stalde die uit op de badrand. Nog niet helemaal tevreden, liep ze terug om de hele fles te halen (ze was toch met de trein) en nog wat schaaltjes lekkernijen te scoren.
Angelique leunde met haar hoofd achterover, terwijl ze genoot van de lavendelgeur die uit het bad opsteeg. In haar linkerhand hield ze haar tweede glas wijn, haar rechterhand hield haar e-reader vast. Kaarslicht flakkerde tegen de tegelwanden. Af en toe zette ze haar wijnglas neer, om haar hand in een schaaltje met lekkers te kunnen steken. Zo gleed de tijd voorbij.
Ze had ze toch maar weer allemaal in het ootje genomen met haar ‘cursusdag’. Voor ze zo het hotel uitliep, zou ze al een nieuwe boeking hebben gemaakt voor volgend jaar. Een hele dag de beschikking over een hotelkamer, inclusief luxe badkamer en roomservice. Netflix en een e-reader om haar gezelschap te houden.
In de rij om uit te checken, zette Angelique haar telefoon weer aan. Vijf gemiste oproepen, honderdachtenveertig nieuwe berichten. Haar man had een hotel geboekt voor vanavond met driegangendiner. Ze stapte uit de rij en gaf over.

Lees meer

Kort verhaal – De Storm

Geen zoete kost vandaag! Ik heb me laten inspireren door de korte verhalen van Roald Dahl en neem jullie mee een wat surrealistische wereld in. Vanaf het eerste woord keek ik uit naar het schrijven van het slot. Mijn hart bonkte letterlijk in mijn keel van gespannen verwachting bij dit verhaal. Dit is schrijven met hart en ziel. Love it!

Op de ronde tafel stonden twee borden, knus bij elkaar gedekt. Een glas wijn nodigde uit om een slok te nemen. Het huis was doordrongen van de geur van gestoofd vlees. De vrouw watertandde.
Haar maag knorde, maar ze bewoog niet. Nog even wachtte ze, tot haar man thuis zou komen en ze samen zouden eten. De lange wijzer van de klok wees 27 minuten na het hele uur aan. Elk moment zou hij binnenkomen, zijn stropdas half losgetrokken, de kreukels van een dag kantoor in zijn broek geperst. De onmiskenbare geur van zijn cologne gemengd met zijn zweet.
Ze waren met zijn tweetjes, altijd geweest. Het verlangen naar een kind was langzaam gestorven toen ze ouder werden, de eerste grijze haren verschenen, ze samen lachten om de rimpels in hun gezicht. Het was altijd hem geweest, en haar. Ze zorgde voor hem als hij thuis was en vreesde het ergste als hij er niet was. Want diep van binnen wist ze dat zij ook dood zou zijn als er iets met hem zou gebeuren.
Nu begon de honger te overheersen. Ze pakte de lepel van tafel, klaar om op te scheppen. Maar nee, ze bleef zitten. Wachten.
De wijzer van de klok schoof verder. De vrouw staarde uit het raam, de donkere nacht in. Een straatlantaarn verlichtte de stoep voor haar huis. De regen zwiepte tegen de ramen, bomen kraakten, hun takken sloegen ritmisch tegen het glas. Bonk-tik-bonk-tik. Hun getik overstemde het geluid van de klok en ze zag niet dat de wijzer steeds langzamer opschoof. Een auto reed voorbij, onder de lantaarn door. De ruitenwissers zwiepten, water stoof omhoog onder de wielen vandaan en veroorzaakten een vloedgolf over de stoep. Het zou haar man kunnen zijn, maar het was zijn auto niet. Het gebrom van de motor klonk steeds zachter, terwijl de auto zijn weg vervolgde.
Nu werd de vrouw bevangen door een hevige angst. Ze sloot haar ogen en leunde achterover.  Ze zag hem achter het stuur zitten, zijn ogen strak gespannen op de weg gericht. De ruitenwissers probeerden het water van de voorruit te vegen, maar de regen bleef als een rivier naar beneden stromen. Inmiddels reed hij stapvoets. De weg nauwelijks zichtbaar door de waas van regen heen. Het licht van de autolampen weerkaatste op de plassen en de vrouw hoorde het water tegen haar deur beuken als ze erdoorheen reden.
Plots voelde de vrouw hoe ze over het water gleden. De bomen aan de overkant van de weg kwamen langzaam dichterbij. Ze keek opzij. Haar man zat voorovergebogen, zijn neus bijna tegen de ruit, zijn knokkels wit om het stuur. Hij zei niets.
De vrouw wilde schreeuwen: ‘Doe iets!’ Maar ze bleef stil, haar ademhaling steeds sneller, steeds minder diep.
Toen kwam de klap. Een boom boorde zich in de linkerkant van de auto. Hij begon in de motorkap en kroop steeds verder naar de ruit, tot hij zich een weg gebaand had, de auto in.
Eerst bleef de vrouw verstijfd zitten. Daarna draaide ze zich om, zag hoe de armen van haar man slap langs het stuur hingen, het bloed dat uit zijn voorhoofd stroomde. Ze voelde hoe de koude wind de auto doorkliefde, haar wangen koud maakten en haar neus gevoelloos. Regen kletterde op het dashboard, op haar broek en spoelde het bloed en het glas van het voorhoofd van de man naast haar.
Buiten zichzelf probeerde ze de man naar achteren te trekken, bij het gebroken raam vandaan, om hem te beschermen tegen de striemende regen. Maar de boom had zijn tentakels in de man geslagen en hoe ze ook trok, hij was te zwaar voor haar. Ze vocht tegen de kou in haar handen, verloor steeds weer de greep op zijn mouw. Panisch was ze nu. Vechtend tegen de boom, de auto, de dood, die hen in hun greep hield. Het lukte haar om over de middenconsole te klimmen en met haar laatste krachten duwde ze haar man naar achteren in zijn stoel. Nu moest ze alleen nog zijn linkerarm losmaken uit de boom. Wanhopig pakte ze zijn hand, verwrongen in de bast. Maar ze kon niet meer. Tranen stroomden over haar wangen.

Met gesloten ogen leunde de vrouw achterover in haar stoel. Haar vingers om de lepel geklemd, alsof ze hem moest redden. Een fruitvliegje was neergestreken in haar glas wijn, de borden stonden nog altijd schoon en knus naast elkaar.
Buiten zwiepte de regen tegen de ramen. De bomen tikten nog altijd met geweld tegen het glas. Bonk-tik-bonk. Het geluid van de klok overstemden ze niet meer. De wijzers waren gestopt.
Toen klonk het geluid van sirenes over het kabaal van de storm heen. Maar de vrouw hoorde het niet. Ze zat daar al een tijdje, bewegingloos. Ze was dood.

Lees meer

Kort verhaal – Ruth en Boaz

Deze maand – november 2021 – schrijf ik elke dag een kort verhaal, is mijn idee. En als ‘ie publicatiewaardig is, kun jij hem lezen! Vandaag mijn eerste schrijfsel van de maand. En je hebt geluk: flash fiction is maximaal 1000 woorden, dus stap maar in deze achtbaan en voor je het weet heb je genoten en ben je klaar om weer iets anders te gaan doen.

Het huis was donker en stil. Huiverend stak Lina de sleutel in het slot. Een inbreker, maar dan met een sleutel, dat was ze. Dit was niet haar huis, hoewel ze elk hoekje en gaatje kende. Ze wist waar het tafeltje stond in de gang, waar ze zo tegenaan zou leunen terwijl ze haar laarzen uitdeed. Ze zou op de tast, maar moeiteloos, de trapleuning vinden en haar jas daar achterlaten. De vijfde tree zou ze overslaan, want die kraakte. 
Alle lampen op het erf waren uit, en in het aardedonker was het enige teken dat de deur openging, het gekraak van de scharnieren. Behoedzaam stapte Lina over de drempel. Stond stil, luisterde. Niets en niemand bewoog. Iedereen was nog in diepe slaap. Millimeter voor millimeter duwde Lina de deur dicht.
Ze dacht aan de weg die ze nog af moest leggen. Was ze op een missie die gedoemd was te mislukken? Thuis had dit nog een goed idee geleken. Ze had niet geweten hoe snel ze haar dikke jas en warme winterlaarzen aan had moeten doen en met zaklantaarn in hand de deur uit had moeten stappen. David woonde maar een paar minuten lopen vanaf haar huis, aan de andere kant van het bosje. David, de man waarvoor ze deze bizarre onderneming middenin de nacht was begonnen. Ze woonden nu een jaar op het erf van zijn ouders, hij in een nieuwe vrijstaande woning. Zij in het oude koetshuis. In het begin had ze hem intimiderend gevonden met zijn knappe looks: die donkere lok die hij steeds van zijn voorhoofd veegde, het charmante lachje en die indringende blauwgroen ogen. En dan straalde hij met zijn merkkleding en grote huis ook nog zijn duidelijke overdaad aan rijkdom uit.
Maar haar hart was gesmolten voor zijn schattige kinderen, Frederique van acht en Sam van zes. De kinderen waren dol op haar en zij was dol op hen. Langzaam was ze David ook beter gaan leren kennen. Voor ze het doorhad, zag ze meer dan alleen de knappe en overweldigende buitenkant, maar zag ze de gebroken weduwnaar die nog regelmatig huilde om het verlies van zijn vrouw, inmiddels drie jaar geleden.
David was alles wat ze zocht in een man: aardig, een goede vader, en hij kwam met kinderen. Terwijl Lina de trap op sloop – en de vijfde tree zorgvuldig vermeed – voelde ze weer de steek in haar lege buik die ze altijd voelde als ze aan kinderen dacht. Haar biologische klok tikte als een malle, over twee jaar zou ze veertig zijn, en dan? Bovendien, wie garandeerde dat ze kinderen kon krijgen? Ze hadden nu een half jaar een relatie en vannacht was een tijd van daden.
Vanavond nog was ze naar huis gegaan na een gezellig avondje op de bank, die eindigde in een heerlijke zoenpartij. Ze voelde haar tenen nog tintelen. Zoals altijd was het alarm op haar horloge het signaal dat ze zich van elkaar los moesten maken en ieder naar zijn eigen plek moest gaan. Ze was zo zeker van hem, van hen samen, en ze zag in zijn ogen de diepe liefde en adoratie die hij voor haar voelde. Soms fantaseerden ze over een leven samen, maar het bleef altijd wat vaag en in een verre toekomst. Als Frederique en Sam tieners waren, hoe ze dan met hen om zouden gaan. Maar niet hoe ze morgen de kinderen zouden opvoeden.
Ze had zich losgemaakt uit zijn armen, en hem verwachtingsvol aangekeken. Ze hoopte zo dat hij eens een uitspraak zou doen. Zou zeggen dat hij wilde dat hij haar man werd. Ze hoefde geen romantisch aanzoek. Alleen een belofte, een gezin in haar toekomst en heel veel liefde. Maar het enige wat hij zei was: ‘Slaap lekker mijn liefste.’
Op de overloop wist ze feilloos de juiste deur te vinden en langzaam, heel langzaam duwde ze de klink naar beneden. De geur van zijn overheerlijke parfum kwam haar tegemoet, vermengd met zijn zure zweetlucht. Ze stak haar hoofd om het hoekje. De kamer was aardedonker, ze had geen idee wat er zich daarbinnen afspeelde. Een rilling liep over haar rug. Zou David nog in een diepe slaap zijn? Of had hij wat dan ook gepakt als wapen om haar aan te vallen? Een diepe zucht klonk in de kamer en ze hoorde de dekens ritselen, het matras bewegen. David draaide zich om. Toen nog een zucht. Hij sliep.
En nu haar missie. Als Ruth sloop ze naar het voeteneinde, tastte rond met haar hand om zijn benen te vinden. Toen ze wist waar hij lag, tilde ze het deken op en schoof ze naar hem toe. Als een balletje rolde ze zich op naast zijn benen. Haar hand liet ze op zijn voet liggen en zo hield hij haar warm. Uitgeput van de wilde plannen en opgelucht dat haar aandeel geslaagd was, viel ze in slaap.

Een hand streelde haar voeten en ze opende haar ogen. Slaperig kwam ze overeind.
‘Wie.. Wat??!!’ riep David. Snel ging hij rechtop zitten en trok zijn benen naar zich toe. Haar voet voelde koud waar zijn hand net nog had gelegen. ‘Ik dacht dat je Frederique was!’
Oké, dat klonk als een verwijt en dit was niet hoe ze zich alles had voorgesteld. ‘Goedemorgen, Boaz,’ zei ze met een benepen stemmetje.
‘Boaz?’
Het bleef stil, Lina wist niet wat ze moest zeggen. Ze zag hem kijken, de situatie in zich opnemen. Haar plek aan zijn voeteneinde. Het feit dat ze hem Boaz noemde. De verwarring verdween uit zijn ogen.
‘Goedemorgen, Ruth.’ Zijn benen strekte hij weer uit en hij boog voorover, pakte haar hand. Zijn blik boorde zich in de hare. En ze zag het weer: liefde en adoratie. ‘Hmm, elke dag naast je wakker worden, ziet er zo wel heel aantrekkelijk uit. Maar de volgende keer zullen we het kussen delen.’ Hij knipoogde.
‘Lieve Lina, wil je mijn vrouw worden?’

Lees meer

Bruidswals

Afgelopen voorjaar schreef ik een kort verhaal voor de verhalenwedstrijd van een uitgeverij. Helaas behoor ik niet tot een van de gelukkige winnaars, maar ik schreef dit verhaal wel met veel plezier, en daarom wil ik hem jullie niet onthouden. Dus, hier komt hij dan, mijn verhaal met de titel Bruidswals…

In haar tooi is ze een prachtige bruid. Haar takken bedekt met witte tule, de aarde onzichtbaar onder een wit satijnen dek. Kristallen fonkelen in de laatste zonnestralen. Kijk, fluistert het bos. Kijk dan. Jouw bruid.
Alleen de motor van de Dacia Duster doorbreekt de witte stilte, terwijl we langzaam de berg opkruipen. Af en toe slippen de wielen over de gladde sneeuw. Toch weet ik dat mijn vaders auto ons op onze bestemming zal brengen, met zijn vierwielaandrijving en winterbanden, de sneeuwkettingen in de achterbak.
Takken wuiven boven ons in de wind, laten hun witte tule beetje bij beetje los. Een hoopje sneeuw valt op mijn voorruit en ik zwiep het weg met de ruitenwissers. Ondanks mijn geschiedenis met de Roemeense bossen voelt dit nog altijd als thuiskomen. Omsloten door bomen, op een kronkelende weg de berg in, waarvan ik het einde niet kan zien. Dit zijn mijn roots, hier kom ik vandaan, hier is mijn leven begonnen. Ondanks mijn angst, voel ik de magie van de Karpaten, nu op haar mooist.
De laatste zonnestralen filteren door de takken van de statige beuken boven ons en veranderen de bomen in zwarte silhouetten. Het witte licht van de koplampen weerkaatst fel op de sneeuw en ik knipper met mijn ogen om niet verblind te worden.
Naast mij doorbreekt Alex de stilte. ‘Sorry, ik had niet van je moeten vragen om zo laat nog naar Mihai te gaan om die laptop te brengen. Ik wist niet dat de weg zo slecht zou zijn.’
Alex kijkt me bezorgd aan vanaf de bijrijdersstoel. Ik voel me schuldig. Ik wist dat de reis een uitdaging zou zijn voordat we vertrokken. En toch had ik ‘ja’ gezegd. Want ik had het beloofd. En bovendien: Alex. Ik had ernaar uitgekeken om samen met hem naar Muntari[1] te rijden. Niet vanwege de rit – ik houd niet van rijden in de sneeuw – maar vanwege Alex. Een uur om bij te praten, nadat we elkaar de afgelopen tien jaar uit het oog verloren hadden. Ik had hem leren kennen in Nederland. Op de middelbare school zaten we in dezelfde vriendengroep en ik kon altijd goed met hem praten. En lachen. Hij was de grappenmaker van de club. En onafscheidelijk van Lydia. Een paar dagen geleden stond hij ineens voor mijn neus, in Roemenië nogal liefst. Zonder Lyd-
Een harde klap doorbreekt mijn gedachten. Een donkere vlek knalt vol tegen de motorkap. De auto schokt en ik schok mee, mijn borstkas vol in de autogordel. De bomen beginnen te draaien, de weg draait mee. Ik gil, we draaien verder en ik gil nog steeds. Ik rem, maar het rempedaal trilt onder mijn voet en de auto blijft maar draaien en glijden, alsof hij een eigen wil heeft gekregen. Ik ben alle controle kwijt. Ik stuur, mijn handen om het leer geklemd, maar de auto luistert niet meer.
Dan staan we stil. Geen beweging meer. Stilte.
De koplampen weerkaatsen niet meer fel in de sneeuw. Donker kruipt de auto in. Mijn vingers omknellen nog altijd het stuur. Mijn hart bonkt in mijn keel en ik blijf maar inademen, inademen, inademen.

Hoe lang zit ik hier al, verstopt achter een struik? Mijn benen zijn verkrampt, als ik op probeer te staan, tintelen ze. Bijna val ik op de grond, hervind toch mijn evenwicht. Waar is iedereen? Mijn neefjes, nichtjes en andere kinderen uit het dorp van mijn opa en oma? Ik verlaat mijn verstopplek in dit Roemeense bos, probeer het pad te vinden naar de buutplek. Maar in het donker zie ik niets. Geen stemmen die mij vertellen welke kant ik op moet lopen. De angst glijdt als takken die mij verstikken om mijn keel. Het bos komt in opstand.

I’m still afraid of the dark, speelt Chef’Special door mijn hoofd. Ik zit weer in de auto, zie Alex buiten staan, in de rode gloed van onze achterlichten. Bezorgd betast hij de motorkap, zijn gezicht sinister in rood licht en zwarte schaduwen.
Even though there’s a sky full of stars. Maar de sterren zien we niet. Het is weer gaan sneeuwen en de witte takken van de bomen boven ons houden elk streepje licht tegen.

Juist als ik denk dat ik het pad gevonden heb, klinkt er een hard ‘oehoe oehoe’ in mijn oor. Geschrokken sta ik stil. Mijn hart gaat tekeer, de takken om mijn keel glijden in een wurggreep, ik stik, sta toch op, zet een stap. Gek word ik, van de angst, het donker, alleen, alleen, geen adem, ik krijg geen adem. Een wolf jankt, zijn gehuil snerpend in mijn oren. Ik val op de grond. Waar is de wolf? Waar ben ik? Wie redt mij? God?!
‘Jezus, we zijn bang, maar U bent bij ons.’ Alex zit weer naast mij in de auto. ‘De auto kan niet meer verder, wilt U laten zien hoe we toch bij Mihai aan kunnen komen?’
In de verte hoor ik mannenstemmen brommen, mijn opa die naar mijn oom schreeuwt. Ze komen, ze komen me redden. Ik wil roepen, maar mijn keel zit nog dicht.
‘Het gaat niet goed met Rebeca, U weet wat er met haar gebeurt. Wilt U haar omarmen met uw liefde. Dank U wel dat we hier samen zijn, geef mij een kans om er voor haar te zijn.’
Voorzichtig sta ik op en zie zaklampen door het bos dansen. ‘Hier,’ fluister ik. Dan, harder: ‘Hier.’ Maar ze verstaan geen Nederlands. ‘Aici[2]!!’ gil ik. ‘Ajutor![3] Help!’

‘Schijn uw licht over ons. Amen.’ Het gewicht van Alex’ hand drukt door de mouw van mijn dikke winterjas. ‘Rebeca, gaat het?’ 
Ik zie Alex, mompel: ‘Ze zijn er. Ze hebben me gevonden.’
‘Wie hebben je gevonden?’
‘Mijn opa, mijn ooms, het hele dorp.’
Alex staart me niet-begrijpend aan. ‘Wat is er dan gebeurd?’
Zijn blik brandt naar binnen, verlicht wat al zo lang verborgen is geweest. Bij hem kan ik me niet verstoppen. Zijn ogen hebben hun eigen magie. Ik draai mijn hoofd weg. Aan de andere kant van mijn raampje dwarrelen sneeuwvlokken langzaam naar beneden.
Eigenlijk praat ik er nooit over. Nare dingen noemen we niet, dan is het er niet. Zo heb ik dat geleerd als Roemeense. Maar Alex ken ik. We waren goede vrienden vroeger. Ik kan hem vertrouwen.
En ik begin te vertellen. Dat we verstoppertje gingen spelen in het bos bij mijn opa en oma, dat het donker werd, dat ik alleen achter was gebleven, hoe bang ik was, hoe alleen, en dat ze me vonden.
‘Sindsdien slaap ik altijd met een lampje aan. ‘s Nachts ga ik nooit in een onverlichte omgeving naar buiten. En helemaal niet het bos in.’
There’s a monster under my bed and it grows when I forget.
Ik zwijg.
Alex buigt zich naar me toe. ‘Dat moet angstaanjagend geweest zijn.’
Zijn warme hand omsluit mijn vuisten, en ik ontspan iets. ‘Ja. Dat was het.’
‘Nu snap ik waarom je zo verdoofd achter het stuur zat. Je was weer terug in dat moment.’
Ik knik.
Dit is de serieuze kant van Alex, besef ik. De bezorgde, meelevende man, die bij het minste of geringste al begint te bidden. Had hij net niet ook zitten bidden? Deze kant zag ik vroeger niet, toen was hij de clown van de klas. Nu blijkt de clown meer te zijn dan een grappenmaker.
Sing another song, come sleepwalk with me ‘till it’s dawn.
‘Rebeca, de auto is kapot, we kunnen niet verder rijden. Er is een hert tegen de auto geknald.’ Ik kijk om me heen, besef dat we in de auto zitten, dat de motorkap ingedeukt is, de achterlichten inmiddels uit zijn. In de auto brandt het lampje boven ons. Wat attent van Alex.
‘We hebben ook geen bereik, ik heb al gekeken. Dus we kunnen niet 112 bellen, of Mihai, of wie dan ook. Maar volgens mij zijn we niet ver meer van Muntari. Denk je dat we kunnen lopen?’
‘Qua afstand? Ik denk dat het een half uur lopen is vanaf hier, misschien langer met die sneeuw.’
‘Maar durf je dat?’
Come sweet talk to me ’til my heart has got nothing but love for the dark.
‘Misschien. Samen.’
Dan staat Alex naast mijn portier, zijn hand open in een uitnodiging. Ik leg mijn hand in de zijne. ‘Kom,’ zegt hij.
De zaklamp van zijn telefoon schijnt fel op de witte sneeuw.

We lopen nu al tien minuten in de ijskoude lucht. Sneeuwvlokken bedekken onze mutsen. Ik loop met mijn handen in mijn zakken. Alex met in zijn ene hand zijn telefoon als zaklamp voor zich uit. Zijn andere hand heeft hij om mijn schouder heen geslagen. We horen niets anders dan het knerpen van de sneeuw onder onze laarzen. Een uil. Geritsel. Een jankende wolf. Ik ril, zoek mijn weg, verberg me in een struik.
‘Hé, ik ben bij je.’ Alex’ stem haalt me terug in de werkelijkheid. Hij trekt me even tegen zich aan, draait zich naar me toe. ‘Kijk me aan.’
Ik kijk. In zijn ogen. Gevaarlijk gevangen in zijn blik, de magisch witte wereld om ons heen.
‘Natuurlijk vind je het eng. Maar ik ben bij je. God is bij ons.’
Ik knik. Als betoverd. Ik moet hem wel geloven, of ik zak neer in de koude sneeuw en zal voor altijd verloren zijn.
Het geluid van Alex’ telefoon doorbreekt de stilte. Hij neemt op, begint een gesprek in het Engels. Kijkt me aan, zijn telefoon nog in zijn hand. ‘Mihai belt waar we blijven. Volgens mij vraagt hij waar we zijn, maar ik begrijp hem niet goed. Wil jij met hem praten?’
Geen vreemde vraag, als je bedenkt dat ik tolk ben. Ik neem de telefoon aan. Begin een gesprek in rap Roemeens met een wildvreemde. Ik doe niet anders in mijn werk.
‘Je weet hoe Roemenen zijn,’ zeg ik even later tegen Alex. ‘Mihai komt eraan met de auto van zijn buurman, die kan wel rijden in dit weer. Ze komen ons ophalen. We mogen absoluut niet alleen in het bos lopen, in het donker en in de sneeuw. Het is maar goed dat je hem niet hoorde tieren,’ eindig ik lachend.
‘Nou, laten we niet stil blijven staan wachten, straks vriezen we hier nog vast. Dan kan Mihai standbeelden ophalen in plaats van mensen.’ Alex glimlacht.
‘Het andere goede nieuws is natuurlijk dat de vrouw van Mihai de tafel al vol heeft staan met warme hapjes. Mici[4], sarmale[5], vlees in overvloed, ik verwacht niet anders.’
Alex wrijft over zijn buik alsof hij al dagen niet gegeten heeft. ‘Ik kan niet wachten.’
Dan gaat hij voor me staan, pakt mijn rechterhand, slaat zijn andere arm om mij heen, klaar om te gaan dansen. Zo staan we, ingepakt als Eskimo’s, in een omhelzing zonder elkaar aan te raken. Zelfs onze handen zijn lomp als klompen met die dikke skihandschoenen. En toch heb ik me nooit dichterbij een man gevoeld dan op dat moment.
Met zijn arm achter mij, schijnt Alex’ telefoon van ons weg. In de gloed van zijn lamp zie ik net het wit op de takken van de bomen. De tule. Fonkelende kristallen.
Alex draait zijn ogen naar me toe. En op dat moment twijfel ik niet meer. Hij bewondert mij.
Langzaam begint hij te bewegen, als in een wals, en ik beweeg met hem mee. Gevangen in zijn ogen, dansen we op de maat van een bruidswals.
Ik buig naar voren, dichterbij hem. Onze jassen tegen elkaar gedrukt. Zijn adem blaast wolkjes in mijn gezicht, vermengt zich met de mijne.
Dan raken onze lippen elkaar en mijn gedachten stoppen. Alleen nog het gevoel van Alex’ lippen, zijn armen om mij heen, en nog altijd walsen we, in dat sprookjesachtige witte bos.
Alex kijkt me weer aan. ‘Ik wilde zeker weten dat ik niet droomde.’


[1] Uitspraak: Moentaarj

[2] Uitspraak: Aaietsj

[3] Uitspraak: Aazjoetor

[4] Uitspraak: mietsj. Kleine worstjes gemaakt van gehakt, knoflook en andere specerijen.

[5] Uitspraak: sarmalè. Opgerolde koolbladeren, gevuld met kruiden, gehakt en tomaten.

Lees meer